Goh, geef het gewoon een plekje
Zorg zou simpel moeten zijn. Als je blindedarm ontstoken is, moet die eruit. Als je moeder dement is, moet ze verzorging krijgen. Als de buurjongen op het slechte pad raakt, verwacht je dat een maatschappelijk werker ingrijpt.
Zorg zou simpel moeten zijn, maar is het niet. Denk maar aan al die berichten over groeiende wachtlijsten. Denk maar aan al die hulpbehoevende bejaarden die maar één keer per week onder de douche mogen. Denk maar aan al die vervuilde operatiekamers waar ruziënde chirurgen scharen en klemmen in de patiënt achterlaten.
Je krijgt het gevoel dat de gemiddelde bananenrepubliek z’n zorgstelsel beter op orde heeft. Voor een rijk land als Nederland is dat natuurlijk onacceptabel, en dus onderneemt de politiek noeste pogingen om de boel te verbeteren. Helaas laat het resultaat nog op zich wachten. Wel hebben de veranderingen in het zorgstelsel gezorgd voor een heel bijzondere variant van vaagtaal: zorggezemel. Zorggezemel heeft twee gezichten. Het ene gezicht is dat van de zorgmanager die zorgzemelt met woorden als ‘autonome zorgvrager’, ‘maatstafconcurrentie’ en ‘vraaggestuurde zorg’. Het andere gezicht is dat van de zorgverlener: van de arts, verpleger, maatschappelijk werker of therapeut. De zorgverlener moet op bevel van de zorgmanager emoties als angst, verdriet en pijn op marktgerichte wijze te lijf gaan.
Het gevolg is een taal waarin de mens niet langer centraal staat. Een taal die verbloemt dat zorgverleners dagelijks te maken hebben met onoplosbare problemen en ongeneeslijke ziektes. Een taal die een incestvader ziet als iemand die pedagogisch onmachtig is. Een taal die van een kind met het syndroom van Down iemand met een uitdaging maakt.

Stoplapjes
Nog even geduld…

Eufemismen
Nog even geduld…

Ach, wat schattig!
Nog even geduld…
Zeger, de zorgmananger
Hoe verbeter je de zorg? Simpel: laat de markt zijn werk doen. Door marktwerking zal er een enorme efficiencyslag plaatsvinden. Door marktwerking zullen ziekenhuizen, verpleeghuizen, huisartsenpraktijken en andere zorgverleners veel goedkoper werken. Door marktwerking kan er in de zorg meer gedaan worden met minder geld. Wie kan daar nu tegen zijn?
En wie heb je nodig om die nieuwe zorgdoctrine in te voeren? Juist, de zorgmanager. Sinds de zorg big business is, heeft de spreekwoordelijke geitenwollensokkendrager plaatsgemaakt voor een manager in maatkostuum. Zeger is zo’n zorgmanager en hij staat er zeker niet alleen voor. Zeger heeft zelfs zo veel collega’s dat er nauwelijks geld overblijft om mensen beter te maken. Laat staan dat er geld is voor aandacht, een praatje en menselijk contact.
In Zegers ogen draait alles om winst. Een ziekenhuis is voor hem geen plaats waar je geopereerd wordt aan je ontstoken blindedarm, maar een care industry die streeft naar efficiënt georganiseerde zorgprogramma’s en optimale samenwerking tussen alle schakels in het zorgproces. De patiënt is niet langer een zielige man die helse pijnen lijdt, maar een zorgvrager, zorgconsument of zorgcliënt. Natuurlijk is deze patiënt ook een kostenpost, want zorg kost geld. Veel geld.
Zeger managet zijn ziekenhuis als een fabriek die op volle toeren draait. Operaties, wasbeurten, therapieën: Zeger heeft voor elke handeling een normtijd vastgelegd. Van 11.09 tot 11.11 meet de verpleegster de bloeddruk van mevrouw De Wilde en van 11.11 tot 11.13 komt de maatschappelijk werkster langs voor een inventarisatie van de sociale hulpvraag. Tijd voor een praatje over de kleinkinderen is er niet, al heeft mevrouw de Wilde daar net zo’n behoefte aan.
Thea, de therapeut
Artsen, verplegers, therapeuten en hulpverleners zijn allemaal kleine radertjes die de zorgcarrousel draaiende houden. Een van hen is Thea, de therapeut. Ooit koos ze dit vak om mensen te kunnen helpen. Nu moet ze als onderdeel van een zorgsysteem aan zorgvragen voldoen.
Thea en haar collega’s klaagden aanvankelijk steen en been over Zegers marktgerichte aanpak. ‘Wij willen aandacht en liefde geven,’ luidde hun protest, ‘wij willen helemaal niet aan winstmaximalisatie doen.’ Maar intussen ging het werk natuurlijk gewoondoor: de verlamde Saskia had hulp nodig bij het aankleden, de heer De Boer voelde zich depressief na zijn hartoperatie en de veertienjarige Colin bleef zich maar misdragen op school.
Murw geslagen door Zegers marktgerichte benadering verdwenen Thea’s emoties naar de achtergrond. Zeger had haar ontslagen van haar plicht tot medemenselijkheid. Samen met haar collega’s ontwikkelde Thea een taal die afstand neemt van pijn en verdriet, een taal die het mogelijk maakt om over patiënten te praten zonder er zelf bij betrokken te raken.
In deze taal heeft Saskia geen hulp nodig bij het aankleden. Nee, ze heeft een zorgvraag. In deze taal krijgt de depressieve meneer De Boer het advies weer probleemeigenaar van zijn leven te worden en wordt de onhandelbare Colin weggerangeerd op het meersporentraject van een stepped care-model.
De taal van Thea en haar collega’s is een onpersoonlijke, afstandelijke taal. Thea zal Kevin, een onhandelbare tiener, nooit vragen: ‘Waarom heb je André geslagen?’ Nee, Thea gaat tegenover Kevin zitten, kijkt hem pedagogisch verantwoord aan en vraagt: ‘Hoe denk je zelf dat jouw gedrag van gisteren bij André binnenkwam?’ Daarna laat Thea nog meer zorgjargon op Kevin los. Als Kevin zijn vader mist, ontbeert hij volgens Thea een vaderfiguur. Als Kevin praat over zijn verslaafde moeder, rapporteert Thea even later over de zorgelijke thuissituatie of het negatieve cliëntsysteem. Als Kevin verkeerde vrienden heeft, vreest Thea dat Kevins sociale omgeving niet bevorderlijk is voor de therapie. Als Kevin klaagt over school, wijst Thea hem op het belang van een goede
dagbesteding. En zelfs als Kevin zich schandalig misdraagt tijdens zijn therapie, is een hartgrondig ‘Kevin, doe eens normaal!’ te veel gevraagd. Nee, Thea doet dan de observatie dat er tussen haar en de cliënt een duurzame verwijderingssituatie is ontstaan. Ze vreest dat ze niet langer zijn negatieve gedragscomponenten kan begrenzen.
Dit onpersoonlijke zorggezemel geeft Thea houvast. Vroeger kon ze zich dagenlang ellendig voelen bij de gedachte dat Kevin alwéér van huis was weggelopen. Of dat Jeffrey niemand vertrouwt. Of dat Sharon nog altijd geen woord heeft gezegd tijdens de therapie.
Nu kan ze haar emoties verstoppen door te zeggen dat het behandelplan bij Kevin niet goed binnenkomt, dat Jeffrey een zwakke basisveiligheid heeft en dat Sharon haar therapie niet als succesvol beleeft. Met zorggezemel houdt Thea de problemen op afstand. Kijk maar eens hoe dat gaat als Thea tijdens de intervisie Kevins dossier bespreekt:
‘Zeg, blijft Kevin nog steeds steken in zijn behandelplan?’
‘Ja, die is zeg maar volkomen doorgetherapeutiseerd.’
‘Goh zeg, ergens best wel kut voor je. Je hebt jezelf echt gegeven.’
‘Kijk, ik kon hem niet doorgeven dat we echt naar elkaar toe moesten groeien.’
‘Shit man, maar ja het is zijn feestje. Als jij maar goed bij jezelf kunt blijven, anders raak je uit je kracht.’
‘Zo is het maar net, maar wat is nu het behandelplan?’
‘Maken we Anneke probleemeigenaar van Kevin?’
‘Tjeez, ik denk niet dat dat goed bij haar zal binnenkomen.’
‘Ach dat komt wel goed. Laat haar maar schuiven, die doet haar ding wel.’
Therapeutisch meepraten
Zeger, de zorgmanager, gebruikt een variant van managementspeak, een zakelijke taal die het niet heeft over mensen, maar over procesrationalisatie, marktgericht denken en winstmaximalisatie. Wat een verschil met de taal van de Thea! Die praat over een stukje verdriet dat je een plekje moet geven. Over een instabiele thuissituatie als vader voortdurend stomdronken is. Of over een kansjongere terwijl ze eigenlijk een twaalfjarige winkeldief bedoelt. Iedereen kent dit soort taal wel, maar wat maakt deze welzijnstaal nou zo vaag? Nou, Thea is gek op stoplapjes en eufemismen (meer hierover volgt snel).